Week 12: Wat ik vroeger goed kon

Gepubliceerd op 27 maart 2022 om 16:10

Wat kon ik vroeger wat ik nu niet meer zo goed kan. Vroeger, en trouwens nog niet zo heel lang geleden kon ik heel hoog praten. Toen ik het laatst weer eens probeerde, lukte het niet meer zoals een twintig jaar geleden.

Toen ik door de twee fotoboeken zat te bladeren, zag ik een foto van mijzelf op de po, waarbij ik op mijn rechter grote teen aan het sabbelen was. Dat zou ik nu niet meer moeten proberen. Idem dito met zwemmen. De schoolslag zou nog wel kunnen, maar op de rug zwemmen, dat krijg k niet meer voor elkaar. Los van of ik het goed kon, heb ik het nooit zo leuk gevonden, zwemmen.

Ik kon vroeger op de lagere school super netjes schrijven in het schoolse schrift. Ik haalde geregeld een tien. Ik kon toen naast heel netjes ook geweldig klein schrijven. Ik probeer het af en toe nog wel eens, maar sinds ik een leesbril heb, krijg ik het zelf maar amper meer gelezen. Ik kon daar vroeger echt een sport van maken. Een geeltje kon ik zeg maar volschrijven met net zoveel letters als een halve bladzijde van een leesboek.
Nu ik zo bezig ben met het opsommen van wat ik vroeger wel kon, maar tegenwoordig niet meer. Ik kon vroeger mijn oor helemaal opvouwen. Het bleef dan gerust een aantal minuten opgevouwen. Dat lukt mij tegenwoordig niet meer.
Ik kon vroeger, omdat ik zo intens bezig was met top 40’s uitspellen, van heel veel liedjes in ieder geval de hoogste positie in de top 40 vertellen en het aantal weken dat ze in de top 40 stonden. Van sommige van die liedjes kon ik de hele weg die ze bewandelden in de top 40 uitspellen van binnenkomst tot de laatste week. Die kennis is inmiddels wel een ietsje vervaagt.
Van wat ik mij herinner van wat ik vroeger kon en nu niet meer, zit er niet echt iets tussen wat ik opnieuw zou willen kunnen. Maar laat ik mij eens focussen op het niet meer kunnen zwemmen en dat verder uitdiepen.
Goed gesproken, heb ik zwemmen nooit zo leuk gevonden. Ik had er niet echt een hekel aan, maar het gaf me geen plezier. Ik kon vooruit zwemmen en ook op mijn rug. Ik kon in ieder geval uit de voeten in het water. Ik had niet zo veel vrienden om mee te gaan zwemmen. En als we dan gingen zwemmen, dan zwommen we niet heel veel. Binnen ging het vooral om balletje overgooien en balletje vangen. Dat deden we voornamelijk in het niet zo diepe bad. Buiten zwemmen, wat dan aan het eind van mijn tienerjaren populair werd, was meer gezamenlijk op een handdoek op het gras liggen en kletsen en grappen, dan echt in het water gaan, laat staan om serieus baantjes te trekken.
In de zee zwemmen, daar was ik al gauw klaar mee, omdat ik veel last kreeg van mijn oren, als die het koude zeewater voelden.
Het voelde niet als een gemis, dat ik niet zwom. Later probeerde ik het weer eens ergens en merkte ik dat het rugzwemmen niet meer zo geweldig ging. Ik kon niet meer plat op het water liggen. De zwaartekracht had te veel aantrekkingskracht op mijn bekken. Eerlijk gezegd was ik niet per se rouwig dat ik het niet meer kon. Mijn motivatie om het opnieuw te leren was minimaal.

In mijn late tienerjaren, begin twintiger jaren heb ik gedichten geschreven. Er zaten nog best goede tussen ook, al zeg ik het zelf. Verhalen schreef ik ook. Hoe dichter het onderwerp bij mezelf lag, hoe beter de verhalen werden ontvangen.
Op mijn 18e was ik er van overtuigd, dat ik een boek ging schrijven. Dat is er (nog altijd) niet van gekomen. Ik ben, na de eeuwwisseling, zelfs helemaal gestopt met schrijven. Als ik er zo op terugdenk, weet ik niet goed waarom. Raar eigenlijk, juist toen ik mijn eigen stem begon te ontwikkelen in de verhalen, hield ik er mee op.
Ik weet nog dat ik het schrijven op een gegeven moment stiekem moest gaan doen. Ik merkte geregeld, dat kladversies van gedichten of verhalen uit mijn pedaalemmer werden gehaald op dagen dat er niet werd schoongemaakt. Later kwam ik die kladversies per ongeluk tegen in een kast van moeder, waar ze ook kleutertekeningen en zo bewaarde. Toen zelfs stiekem niet meer stiekem genoeg was, ben ik er mee gestopt. Een tijd geleden begon het toch weer te kriebelen. Sinds halverwege 2020 houd ik een dagboek bij. Onlangs werd ik gewezen op ‘een jaar lang schrijven’ om je authentieke zelf te herontdekken. Dat sprak mij zo aan, dat ik het ben gaan doen en het publiceer, hier, op mijn website.

Als peuter was ik volgens de verhalen een serieus ventje, dat volwassen en ernstig kon spreken. Ik las veel, leerde op 1 middag tijd klok lezen, door mijn vader iedere vijf minuten aan zijn jas te trekken en te vragen hoe laat het nu was. Ik heb geleerd, dat een karaktertrek niet op zichzelf staat. Iedere karaktertrek kent een even sterke tegenvoeter. Dat vraagt misschien om uitleg. Ik was dus een heel serieus en ernstig ventje. Aan de andere kant haalde ik dan toeren uit, die in dezelfde mate als het ernstige, het tegenovergestelde daarvan lieten zien.
Ik ben bijvoorbeeld gek geweest op vuurtje stoken. Daar kon ik echt van genieten. Ik vond het al interessant om een vergrootglas te pakken om een zonnestraal te gebruiken zodat ik een stukje plastiek of hout kon laten roken of branden, als dat lukte. Met aan het ander uiterste van het spectrum met een paar bussen brandbaar spul en lucifers in een vervallen loods wat aftandse zetels in de fik steken. En alles daartussen. Dat van die loods vergeet ik nooit meer. We waren met drie. Waarvan 2, mijn broertje en ik, een kick kregen bij het zien van de flinke rookkolom die vanuit de loods opsteeg en de andere zo was geschrokken dat hij huilend wegrende. Ik vond het daarnaast ook interessant om ruiten in te gooien. Voornamelijk van gebouwen die toch al vervallen en rijp voor de sloop waren. Maar soms ook van in gebruik zijnde gebouwen.
Wij vonden het als brave kleine jongens daarbij bijzonder lollig om, wanneer papa en mama van huis weg waren, die doodenkele keer, de telefoon te pakken en te gaan bellen met wildvreemden. Dat begon onschuldig met het opbellen van de dorpsgek, die ons vertelde dat hij graag in zijn blootje voor het raam stond om naar kinderen te zwaaien. Dat vonden we toch maar een beetje vreemd. Toen zijn we willekeurige telefoonnummers gaan draaien en ‘spraken’ we met een Hongaar en een Pool. Tenminste zo klonk het voor ons. We werden steeds meer bedreven in het bellen en ook onbeschaamder. We hebben het gepresteerd om willekeurige dorpsgenoten op te bellen, en ons voor te doen als presentators op de radio van een kinderprogramma. We maakten ze dan wijs dat ze iets konden winnen als ze een vraag goed beantwoordden.
Ik kan me niet herinneren ooit betrapt geweest te zijn.
Ik ben wel betrapt toen ik in de winkel een schaar uit een la had gepakt, voor de spiegel ging staan en mijn pony bijwerkte door er een flinke hap uit te knippen. Dat kon natuurlijk niet missen, dat ging gezien worden.
Alleen, kon ik het niet zelf gedaan hebben, want ik was zo serieus en ernstig, dat moest mijn broertje wel geweest zijn. Hoe hard ik ook probeerde duidelijk te maken, dat ik het echt zelf had gedaan. Ik kreeg mijn ouders niet overtuigd. Mijn broertje kreeg straf.

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.